Een van de meest interessante gravures uit het boek is de 'Actieuse NACHT-WIND-Zanger met
zijn Tover Slons', hieronder te aanschouwen Op deze afbeelding is goed het molentje op zijn wandelstok te zien. Hieraan is de uitdrukking 'met molentjes lopen' ontleend. |
|
’t Wind-luchtig bulken, blaasen, gaapen, Zijn tanden braaf te laaten zien, Niet licht toebeiten, moet geschîen Bij al de schotse Windbuil-aapen. Mijn tovrende Lantaarn vertoond, Naar ’t leven, misselijke Bobblen, Versierd van een die, na vals dobblen, Met Plutos LAWren word gekroond. Ook vlechten die de hovelingen, Van waar die fijn man wierd bandiet: Meer andre ontsien dat Staat gif niet, Dat gaat van plaats tot plaats doordringen. |
Ik zwerf als nar, of straatslijt plug: De ambachten worden vast bedurven; En beedlen zou ik naawlijks durven; Maar ‘k draag de geld-kas op mijn rug. Ik volg Bombario zijn stappen, Postuurtjen even mij gelijk, Gezien in’t eerste bobbel-rijk; Herstel dus mijn façoen bij trappen. Word ik niet gaaw door’t draaven rijk, ‘k Zal ook in’t Zuid nog west verzuipen; Ik hoef niet in mijn schulp te kruipen: ’t Helpt me op de been, veele op den dijk. |
Betekenis van een aantal 18e eeuwse
Nederlandse woorden en uitdrukkingen.die in het bovenstaande gedicht gebruikt worden. (Bron: Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). |
|
WIND-ZANGER WIND-LUCHTIG De samenstellingen met 'wind' hebben in dit verband te maken met opsnijder; bluffer; praalhans; ijdele druktemaker; grootspreker; windbuil. |
|
BULKEN 1) In verschillende gewesten: boeren, oprispingen loslaten 2) Bij vergelijking, van mensen: onhebbelijk luid spreken of zingen. || Als (hij, t. w. een zanger) ... met schorre en ongelijke toonen Begon te blazen en te bulken, ANTONIDES 2, 238 . Hij bulkt als een Os, BERKHEY, N. H. 4 2, 306. Belagchelijk was het hem te hooren zingen of liever te hooren bulken, KIST, Eikenh. 4, 188. BLAASEN idem. |
|
SLONS (II),znw. vr. Vervormd uit mlat. absconsa, verg. mnl. absconse en eng.sconce. 1) Lantaren die alleen aan de voorzijde licht geeft, dievenlantaren en vervolgens meer in het algemeen: kleine handlantaren. |
|
SCHOTS (III),
bijw. 1) Raar, mal, gek. Thans alleen in Z.-Ndl. 2) Op zeer onvriendelijke, dwarse, schampere wijze, vaak met de gedachte aan hoogmoedigheid of aanmatiging. |
|
BOBBELEN; BOBELIJN, znw. m., mv. -s. Het Fransche (Luikerwaalsche) bobelin, een naam vanouds door de bewoners van Spa aan de badgasten aldaar gegeven. |
|
SLIJTEN 7) Doorbrengen, t. w. den tijd of een bepaalden tijd, thans bepaaldelijk op een eentonige of rustige wijze of in werkeloosheid. Straatslijt: De tijd doorbrengen op straat. |
|
PLUG 1) Losbol, lichtmis, hoerenjager. 2) Ruwe, onbeschofte kerel; lummel. 3) Schurk, boef, schelm. |
|
BOMBARIO In de hekelschriften op den windhandel van 1720 komt Bombario dikwijls voor als naam van den verpersoonlijkten windhandel; 2 Rumoer, getier, drukte; meest oneigenlijk: poeha, ophef, gezwets enz. |
|
Een drietal andere
pagina's uit 'Het Groote Tafereel der Dwaasheid' waarop de toverlantaarn staat afgebeeld. |
|
De Verreeze Frederik Hendrik, ouwerwets
Patroon der Verkeerde Barmhartigheid. De lantaarnist valt met zijn toverlantaarn in het water. Verkopers van aandelen en toverlantaarnvertoners werden als handelaren in lucht, in illusies, gezien. |
|
Gedrukt tot waarschouwinge voor de Nakomelingen, in 't noodlottige Jaar, voor veel Zotte en Wijze. Amsterdam 1720. (titelblad) | |
©1997-2021 'de Luikerwaal' Alle rechten voorbehouden. Bijgewerkt tot 04-06-2021. |