| Lantaarnplaten en -plaatjes | |
|
DEEL 1: DEEL 3:
|
VERVAARDIGING VAN DE AFBEELDINGEN Het begin: Er is erg weinig bekend over de manier waarop,
en door wie, lantaarnplaten vervaardigd werden in de begintijd van de
Laterna Magica. De kwetsbare, glazen platen hebben de eeuwen niet
doorstaan en beschrijvingen en afbeeldingen uit de zeventiende eeuw houden
zich meer bezig met het apparaat, de toverlantaarn, dan met de
geprojecteerde platen. Waarschijnlijk werden zij door de mensen die
hiermee experimenteerden zelf gemaakt.
Al voor de komst van de
toverlantaarn kende men het gebruik van schaduwbeelden. Ook Athanasius
Kircher gebruikte aanvankelijk in zijn primitieve toverlantaarn
trekpoppen, uitgeknipte letters, duivelskoppen en zelfs levende vliegen om
daar schaduwbeelden mee te creëren. Dit idee, zwarte, ondoorzichtige
afbeeldingen op een doorzichtige onderlaag, werd waarschijnlijk ook
toegepast bij de eerste lantaarnplaten. Als onderlaag werd voornamelijk glas
gebruikt, maar er werd ook wel geschilderd op geolied papier. Eerst
schilderde men alleen schaduwbeelden met zwarte verf,
De eerste toverlantaarns hadden
zwakke lichtbronnen; een kaars of een klein olielampje. Men slaagde er in
de plaatjes beter te laten uitkomen door rond de
Rond 1820 kwam de toverlantaarn- en lantaarnplatenindustrie goed op gang. Philip Carpenter, van de Britse onderneming Carpenter & Westley, bedacht een procédé om lantaarnplaten fabrieksmatig te vervaardigen. De omtreklijnen van de af te beelden figuren werden in koperplaten gegraveerd. Vervolgens werden de lijnen op glas afgedrukt en tenslotte ingebrand of geëtst. De figuren werden daarna met de hand ingekleurd. Deze periode was de overgang van het geheel handmatig vervaardigen van platen, naar het industriële tijdperk. In Duitsland werden handgeschilderde
platen gemaakt door Liesegang in Düsseldorf, Talbot in Berlijn en Unger
& Hoffmann. De Londense firma’s Newton & Co en E.G. Wood
gebruikten modernere productiemethoden en brachten tussen de 150.000 en de
200.000 platen op de markt.
Als onderwerpen werden vaak griezelbeelden (de duivel, de dood) en
actualiteiten (de grote brand in Londen) gebruikt, maar ook ‘ondeugende
vertellingen’ waren zeer populair (er is echt niets nieuws onder de
zon). |
|
Decalcomanie: De komst van het glasnegatief, waarmee ‘photographiën op glas’ konden worden gemaakt, heeft het gebruik van decalcomaniën voor lantaarnplaten niet nadelig beïnvloed. Het fotografisch afdrukken in kleuren was toen immers nog niet mogelijk. Pas tijdens de tweede wereldoorlog heeft de decalcomanie-techniek langzaam plaats moeten maken voor de kleurendia, zoals we die nu nog kennen. |
||
|
De decalcomaniën werden meestal
‘klaar voor gebruik’, op het glas geplakt, geleverd, maar er waren ook
vellen plakplaatjes in de handel voor de doe-het-zelvers. De Gelatinebeelden werden vervaardigd en verkocht door Gebrüder Bing Nürnberg. Op de envelop is het handelsmerk van G.B.N. afgedrukt, dat van 1890-1906 gebruikt werd. De afbeeldingen op de gelatinevellen waren gelijk aan die op de glazen lantaarnplaten die door Bing werden uitgebracht. |
![]() |
|
![]() |
||
![]() |
Instructies voor het aftrekken van de Laterna Magica-beelden op glas. De gelatine wordt dun opgelost in lauw water en warm gehouden. Deze oplossing wordt met een penseel op de af te trekken beeldstrook aangebracht (beeldkant), die vooraf is ingewreven met talkpoeder (Talcum venetum) om te voorkomen dat de oplossing zich vanaf het afbeeldingoppervlak verspreidt. Plaats vervolgend de afbeelding op het schoongepoetste glas, druk het goed aan en laat het ongeveer een half uur drogen. Voor het aandrukken van het beeld gebruikt u een zachte prop stof door deze vanuit het midden naar de rand toe stevig aan te drukken om het ontstaan van luchtbellen te voorkomen. Het papier wordt vervolgens voortdurend doordrenkt met een matig vochtige spons of doek terwijl er voortdurend op wordt gedrukt en vervolgens wordt het glas met de afbeelding door water getrokken. Het papier lost zich daarna op van het beeld en kan nu voorzichtig verwijderd worden. Het slijm dat op het beeld achterblijft wordt met een vochtige spons verwijderd. Om de afbeeldingen beter tegen beschadigingen te beschermen is het raadzaam ze, zodra ze volledig droog zijn, met een harddrogende vernis te bestrijken. |
|
| Diverse fabrikanten verkochten ook een speciale kleurdoos voor het kleuren van lantaarnplaatjes, met o.a. tuben transparantverf en penselen, geschikt voor het helemaal zelf schilderen, of het bijwerken van beschadigde plaatjes. |
![]() |
|
|
Diapositieven: Al vanaf 1850, tijdens de ‘natte platen periode’ uit de geschiedenis van de fotografie, werden er al diapositieven gemaakt. Na
1874, toen men met droge platen ging werken, kwam dit pas goed op gang. In
1864 kreeg Walter Bently Woodbury een patent op de methode om van een
origineel fotonegatief een reliëf te maken in bichromatische gelatine.
Dit reliëf werd onder druk op een loden plaat geperst om er een mal van
te maken. Met deze mal konden 120 kopieën per uur worden vervaardigd. Na
1890 werd de Woodburydruk vervangen door mechanische reproductiemethoden
waarmee ook halftonen konden worden verkregen. Behalve in zwart-wit werden
de diapositieven ook geleverd in beits- of sepiakleuren. Meestal werden
serie platen in twee verschillende versies uitgebracht, een zwart/witte
versie en een met de hand met transparante verven ingekleurde versie.
Die laatste was natuurlijk een stuk duurder omdat het inkleuren nogal
wat mankracht en tijd vergde. Dit tinten van de platen werd altijd door
meerdere mensen gedaan en die waren vrij in de keuze van kleuren die ze
gebruikten. Zo kon het gebeuren dat de hoofdpersoon in de ene serie een
rode japon droeg en in een andere een groene. Dit was wel eens lastig
wanneer een plaat gebroken was en vervangen werd door een plaat uit een
andere serie. Dan kon het gebeuren dat zelfs binnen één en de zelfde
serie mensen plotseling anders gekleed gingen. De onderstaande platen laten duidelijk deze vrijheid van
kleurenkeuze zien: |
||
![]() |
![]() |
![]() |
|
De onderwerpen waren heel verschillend. Bijzonder geliefd waren de ‘levende figuren’, een soort ‘tableaus vivant’ waarmee hele verhalen werden uitgebeeld. De levende personen spelen tegen een achtergrond van geschilderde decors, maar ook in de natuur. Vooral bijbelse verhalen werden op die manier, compleet met levende os en ezel, nagespeeld in een Europees landschap.
In de catalogi van na 1900 treffen we ook ‘fotogrammen’ aan. Dat waren fijn getekende afbeeldingen die fotografisch, door middel van contactdruk, verveelvoudigd zijn. Zo te zien bekommerde men zich niet al te zeer om het ‘copyright’ van de oorspronkelijke artiest. Vrijwel alles wat voor publicatie in boek, tijdschrift of krant geschikt was, kwam in aanmerking als onderwerp voor een lantaarnplatenserie. |
||
|
Verder..... |
|
|
©1997-2024
'de Luikerwaal' Alle rechten voorbehouden. Bijgewerkt tot 16-04-2024. |
|